Deutsches Rechtswörterbuch (DRW): (Rentgelter)

(Rentgelter)

, m.

wie Rentgeber 
  • wa ... der renthgelder jnwendig sechs wochen vnd dreien tagen die ... außstehende zinse vnd renthe sampt aufgewanten gerichtskosten nicht betzalen wurde, so sol der renthner durch den herrn an die vnderpfante gueter gericht werden
    1564 JülichRechtsO. 105
  • op dat de rentghelders niet seer overlast en worden, ten opsiene vande cheynsen, thinsen, heerlicke renten, arrentementen oft gront-renten
    1587 PlacBFland. II 431
  • als eenige renten met gelde zyn gekocht, om jaerlicx t'ontfangen, sekere waren, graenen oft ander vruchten, soo vern het blijckt van den prijs daer voer die zyn bekent, soo moeten die selve renten gebracht werden tot gelde, ende volstaet den rent-gelder, mits die betalende in loopende gelde, tegens den penninck sestien
    1619 GeldernLR. II 2 § 2, 2
  • der rentgelder en magh geene renten affquijten tot achterdeel van den genen dem die rente voor d'affquijtinge verbonden, oft opgedragen is, soo wanneer men hem schriftelick insinuatie ofte weete heeft gedaen van de verbintenisse oft opdraght van de selve rente
    1619 GeldernLR. II 2 § 3, 3
  • erff[-] oft grontrente beteeckent, dat der erfnemer, ofte rentgelder daer van selver volkommen eygenaer is, ende dat hy oversulcx daer met sijne vryen wil magh doen als met sijn eygen goet, sonder den rentheffer aen te sien
    1619 GeldernLR. IV 4 § 5, 4
unter Ausschluss der Schreibform(en):